afb.
Op het eind van de veertiende eeuw, zo rond 1370, komen we in testamenten van Bosschenaren voor het eerst tegen dat er schenkingen gedaan worden aan de armen van een bepaalde wijk of buurt. De eerste maal gebeurt dat ten behoeve van de armen aan het einde van de Hinthamerstraat (later: Hinthamereinde), hetgeen zich langzamerhand uitbreidt over de rest van de middeleeuwse stad. Honderd jaar later, in 1480, blijkt 's-Hertogenbosch in totaal negen blokken of wijken te tellen. Het Hinthamereinde, de Hinthamerstraat, Kerkstraat, Beurdsestraat (later Weversplaats genoemd), Vughterstraat, Vughterdijk, Vismarkt, Orthenstraat en tenslotte de Markt. Zij omvatten de gehele stad.
De blokken gaven steun (in goederen en in geld) aan de thuiszittende armen, de 'huisarmen'. Dat zijn niet de bedelaars die openlijk voor hun slechte toestand uitkwamen, maar aan bejaarden, weduwen, of hen die door handicap niet meer in staat waren hun beroep uit te oefenen. Kraamvrouwen konden daar bijhoren, maar ook seizoenarbeiders die in de koude wintermaanden zonder werk zaten.
De hoofdtaak van de blokken was de armenzorg. Daarnaast was aan de blokmeesters ook de brandbestrijding toevertrouwd. Zo zorgen zij bijvoorbeeld voor het onderhoud van de trappen, naar de Binnendieze. Het belangrijkste bleef de armenzorg, vooral het uitdelen van roggebroden. „Geef de inwoners voldoende brood, dan zijn ze tevreden” kan misschien gedacht zijn in 1477 nadat de stad in oproer was gekomen. Want vlak daarna werden de laatste vier blokken officieel opgericht.
De blokken werden steeds rijker en machtiger. Ze bleven onafhankelijk al moesten ze hun jaarlijkse rekeningen door het stadsbestuur laten controleren. Vooral op het einde van de 18e eeuw werd het steeds duidelijker dat het beter was àlle blokken één groot fonds te laten vormen. Een daadwerkelijke sanering vond toen echter niet plaats.
In 1810 bepaalde Napoleon (na inlijving van ons land bij Frankrijk) dat alle Brabantse (en dus ook de Bossche) gods- en gasthuizen gecentraliseerd moesten worden en onder één bestuur moesten komen. Dit instituut heette de Godshuizen. De blokmeesters waren het er niet mee eens en onder de regenten van de andere gods- en gasthuizen bestond er ook weinig animo. Maar het werd doorgezet en de blokken hielden op te bestaan. Deze situatie werd in 1814 door koning Willem I bevestigd. In tegenstelling tot elders in het land bleef de Godshuizen een apart eigen bestuur vormen en werd het geen onderdeel van de gemeente. De blokken bestonden niet meer en de Godshuizen bewaarden hun paoeren erfenis: het archief van de negen blokken.
Hoewel er dus sedert 1810 geen bedeling voor de Bossche armen plaatsvond vanuit de blokken, gold tot voor enige tijd de uitdrukking voor hen die steun kregen „hij trekt van d'n blok”.
|
1988 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Van d’n blok trekken...Brabants Dagblad donderdag 21 januari 1988 (foto) |
|
1923 |
H. v. RooyFundatiebrieven van de voormalige blokken van de Kerkstraat en Vughterstraat te 's-HertogenboschTaxandria 30 (1923) 241-249 |
1988 |
Ton KappelhofArmenzorg in Den Bosch. De Negen Blokken 1350-1810Matrijs | Utrecht 1988 |
1527 |
Kapittel 72. In den nieuwen blok of wijk van het Hinthamereinde zoo als in de andere wijken, waagmeesters benoemd.
R.A. van Zuijlen, Inventaris der Archieven van de Stad
|
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 24, 30, 149, 227, 281, 283, 285, 290
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 87
L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht (1959) 43, 57, 77, 78, 145
Henry van Rooy, 'Fundatiebrieven van de voormalige blokken van de Kerkstraat en Vughterstraat te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1923) 241-249